Mahler in nederland
In 1902 ontmoette Gustav Mahler de jonge dirigent Willem Mengelberg, wat het begin markeerde van een hechte vriendschap en een sterke Mahlertraditie in Nederland. Mengelberg introduceerde Mahlers muziek bij het Concertgebouworkest, waar de componist zelf meerdere werken dirigeerde. Dankzij Mengelberg en componist Alphons Diepenbrock voelde Mahler zich in Nederland thuis, zijn “tweede muzikale vaderland”. Hun samenwerking liet een blijvende impact achter op de Nederlandse muziekcultuur.
Inleiding
Voor het concertgebouworkest
Het begon dus allemaal in 1902 in Krefeld; wat een ontmoeting moet dat geweest zijn! “Zonder hem nog persoonlijk te kennen, woonde ik het concert bij”, herinnert Mengelberg zich, “en kwam direct onder de indruk van de fascinerende macht die van hem uitging.
In zijn vertolking, in zijn technische behandeling van het orkest, in zijn manier van fraseren en opbouwen, vond ik al datgene wat mij – jong dirigent – als ideaal voor ogen zweefde. En toen ik dan ook, na afloop van het concert, persoonlijk met hem kennismaakte, was ik diep door zijn muziek ontroerd: ik beloofde hem het werk zo spoedig mogelijk ook in Amsterdam te zullen doen uitvoeren.
Ik zag in, dat de suggestieve kracht van de componist zélf van groot belang zou zijn voor het begrip dezer geheel nieuwe kunstuiting en dus stelde ik hem voor, het werk persoonlijk bij ons te komen introduceren.” Aldus geschiedde: Mahler greep die gelegenheid met beide handen aan.
Voor het eerst zette hij voet op Nederlandse bodem in het najaar van 1903, om in het Amsterdamse Concertgebouw zijn Derde – en in een later concert zijn Eerste symfonie – te dirigeren. Aangenaam getroffen werd Mahler door de voortreffelijke kwaliteit van het orkest en de wijze waarop Mengelberg de symfonie had ingestudeerd.
“De generale gisteren was prachtig”, schrijft hij aan zijn vrouw Alma op 22 oktober. “Tweehonderd schooljongens onder leiding van hun onderwijzers (zes stuks) brulden het bim-bam en er was een schitterend vrouwenkoor met honderdvijftig stemmen! Orkest prachtig! Veel beter dan in Krefeld. De violen net zo mooi als in Wenen.”
Dit moet zo ongeveer de hoogste lof zijn die Mahler anderen kon toezwaaien. alle medewerkers klapten en wuifden zonder ophouden. “De muziekcultuur in dit land is verbijsterend! Zoals deze mensen kunnen luisteren.”
Wat vond het orkest er zelf van? “Voor alle medewerkers was de wijze waarop hij zijn muziek vertolkte, bijzonder interessant en leerzaam”, aldus Mengelberg. “Speciaal zijn repetities hebben de grondslag gelegd voor onze gehele verdere beoefening van zijn kunst.
Das Wichtigste steht nicht in den Noten. Dit was de leidraad van zijn scheppen en ook van zijn vertolken. En hij werd niet moe dat steeds weer te herhalen en in de praktijk toe te passen. Op de repetities was hij uiterst temperamentvol.’ Deze typering gold overigens niet alleen voor de repetities. Mahler stond bij vriend en vijand te boek als iemand die geen blad voor de mond nam en van zichzelf en de aan hem toevertrouwden, of dat nu zijn vrouw, de Hofoper of een gastorkest was, het hoogste eiste.
Hotel Mengelberg
Ei van Columbus
Pièce de résistance van dit verblijf in oktober 1904 is echter de Tweede symfonie, waarvan de koorrepetities al tijdens het werken aan de Vierde plaats hadden gevonden. Volgens Mahler zong het koor prachtig. Blijkens de herinneringen van Mengelberg vond Mahler inderdaad een “ernstige en enthousiaste medewerking” bij het Toonkunstkoor.
De duur van deze symfonie geeft Mahler aan Mengelberg op als anderhalf uur, dit in tegenstelling tot de ongeveer drie kwartier durende Vierde, die daarom heel goed een andere, dan wel dezelfde symfonie op het programma verdraagt. Al voordat hij naar Amsterdam afreisde, had Mahler Mengelberg op het hart gedrukt om hem een extra repetitie voor ‘der grosse Apell’ (een der meest (in)spannende momenten van de finale van de Tweede) om het Fernorchester met zijn vier trompetten, vier hoorns en pauken en de verstilde losse fluit en piccolo op het podium goed op elkaar af te kunnen stemmen.
Tot op de dag van vandaag is niet overgeleverd hoe Mahler die twee orkesten kloppend kreeg. Er was toen immers nog geen televisie. Wellicht stond de deur naar de gang wagenwijd open, en loerden de koperblazers om de hoek of misschien stond er een hulpdirigent op de gang.
Tevens stelt hij, indachtig de schone wandversiering in de Van Eeghenstraat, het logeerprobleem aan de orde: “Moet ik werkelijk uw vrouw weer plagen met mijn aanwezigheid. Ik denk dat ik rustig naar een hotel ga (maar wel in een rustige kamer) en zorg er dan voor zoveel mogelijk met u samen te zijn; lijkt u dat niet het beste?” Alsof hij bevroedt, dat Mengelberg zich hierdoor wel eens gekwetst zou kunnen voelen, voegt hij in een postscriptum toe: “Ik wil alleen maar naar een hotel omdat ik uw vrouw niet tot last wil zijn – tenslotte heb ik me vorig jaar bij u als bij een broer gevoeld.” Zoiets laten de Mengelbergs natuurlijk niet op zich zitten; ze halen hem van het station af en rusten niet voordat Mahler met hen meegaat!
Tovermacht
De kleine-grote tiran
In zijn antwoord zegt Mengelberg dat hij zeer teleurgesteld is, maar dat die periode voor zijn publiek te laat is. Op Mahlers voorstel om dan de Zesde zonder hem te introduceren reageert Mengelberg afwijzend: “Ik wil niets liever dan dat u zelf de eerste uitvoering dirigeert.” Zo duurt het tot 1909 voordat Mahler weer voet op Nederlandse bodem zet, voor het laatst in zijn hoedanigheid als dirigent. Hij brengt dan niet de Zesde, maar de Zevende symfonie mee. Deze partituur is in handschrift nog steeds in bezit van het Concertgebouw, geschonken aan Willem Mengelberg door Alma.
Intussen is er veel gebeurd: het jaar 1907 blijkt een rampjaar. Niet alleen moet Mahler terugtreden als muzikaal directeur van de Hofoper, ook op het persoonlijk vlak melden zich catastrofes: zijn oudste dochtertje sterft aan een combinatie van roodvonk en difterie en hij zelf blijkt aan een dubbele hartklepinsufficiëntie te lijden. Mengelberg verbaast zich over het ontslag maar zegt dat Mahler er wel zijn redenen voor zal hebben.
Uit hun briefwisseling blijkt dat er dan nog sprake is van een aantal concerten – met de Zesde – in januari 1908. Maar zoals gezegd: de Zesde komt niet en Mahler ook niet. Evenzo mislukken pogingen van Mahler om Mengelberg naar Boston te krijgen (ondanks het aanlokkelijke aanbod van een riant salaris): Mengelberg blijft in Amsterdam. Daar zullen de vrienden-collega’s elkaar dan voor het laatst treffen in oktober 1909.
In juni schrijft Mahler aan Mengelberg dat hij vanaf 3 oktober beschikbaar is en dat hij niet met zijn Zesde, maar met zijn Zevende komt. Ook nu weer drukt hij Mengelberg op het hart om de symfonie al zó goed voor te bereiden, dat hij voldoende zal hebben aan twee à drie repetities. Net als de Vijfde duurt ook dit werk vijf kwartier. “U kunt daarvoor een korte Haydn- of Mozartsymfonie programmeren, maar die moet u dan wel zelf dirigeren. Dat bespaart mij repetitietijd.” Voorts verheugt hij zich enorm op een weerzien met zijn Hollandse vrienden en op het – als vanouds – logeren in huize Mengelberg.
Op 27 september haalt Mengelberg Mahler van de trein. De volgende morgen is de eerste repetitie onder Mahlers leiding: “Alles weer prachtig voorbereid,” schrijft hij aan Alma, “het klinkt fantastisch.” Zijn dringend verzoek aan zijn collega heeft dus duidelijk vruchten afgeworpen. Mengelberg had inderdaad een week lang onder hoogspanning ’s morgens en ’s avonds het orkest voorgerepeteerd.
“Ik kan me niet heugen dat er ooit een werk met zoveel nauwkeurigheid is ingestudeerd,”
herinnert zich een der toenmalige orkestleden. Maar toen kwam Mahler en meteen was het raak. Bij de eerste repetitie had hij kritiek op de inzet, zoals die door Mengelberg was ingestudeerd. Loyaal als het orkest was met zijn chef-dirigent, dreigde de zaak te escaleren, maar gelukkig werkte Mengelbergs aanwezigheid bij alle repetities als katalysator: een dreigende opstand was afgewend.
Vol lof is het orkestlid over Mahler als dirigent: “Hij was een groot meester, bijna bewegingsloos dirigeerde hij zijn symfonie en leidde het orkest meer met zijn ogen dan met zijn rechterhand. Mahler speelde als het ware met het orkest en iedere musicus voelde dat hij zijn partij zo moest spelen als waartoe de kleine-grote tiran hem dwong.”
Profetisch waren de woorden die Mahler uitte tijdens een wandeling langs het Scheveningse strand. Bedrukt door de al ondergegane zon en de heersende zeevlam sprak hij:
“Wat is dat allemaal lelijk. Weet u, hier wil ik nooit van mijn leven meer terugkomen.”
Inderdaad heeft dit strand Mahlers voetstappen niet meer mogen ontvangen; dat voorrecht bleef voorbehouden aan het plaveisel van de Breestraat te Leiden, waar de legendarische ontmoeting tussen Mahler en Freud plaatsvond.